Kanker en natuurgeneeswijzen


De tijd dat sommige kankerpatiënten zich louter tot natuurgenezers wendden, lijkt voorbij. Wel gebruiken patienten alternatieve methoden vaak nog als ‘aanvulling’. Dat is echter niet altijd zonder gevaar. Intussen maken artsen in het Verenigd Koninkrijk zich ernstig zorgen over een misleidende wet die patiënten volledig op het verkeerde been dreigt te zetten. Op het voor medisch specialisten geaccrediteerde en met 150 man deelnemers goed bezochte symposium in De Nieuwe Liefde te Amsterdam laten vier wetenschappers hun licht schijnen over kanker en het tij van de kwakzalverij.

Maart 2015

Schijnbaar onschuldige middeltjes

Anneke Westermann is ruim twintig jaar oncoloog in het AMC. “Als patiënten mij aan het begin van mijn carrière vroegen: ‘Dokter, mag ik natuurmiddeltje x of y gebruiken?’, dan zei ik, zonder me er in te verdiepen: ‘Ach, als u zich daar prettig bij voelt… ‘.”

Westermann concentreerde zich op de diagnose en de behandeling en probeerde deze zo goed mogelijk uit te voeren. Huismiddeltjes liet ze buiten beschouwing. Tegenwoordig beseft ze dat een schijnbaar onschuldig middeltje ook negatieve gevolgen kan hebben. Zo is het bijvoorbeeld voor een bepaalde chemotherapie belangrijk dat de urine alkalisch is: “Een patiënt moet vooral niet dagelijks een hoge dosis vitamine C slikken waardoor de urinewaarde veel te zuur wordt. Ik vraag nu daarom altijd expliciet of iemand extra vitaminen of bepaalde kruiden gebruikt. Vaak is dat inderdaad het geval. Kankerpatiënten hebben tenslotte een levensbedreigende ziekte, ze willen zelf graag iets kunnen doen.”

Natuurlijk doet Westermann altijd haar uiterste best voor haar patienten, dat spreekt vanzelf. Maar toen ze dat een keer zei tegen een patiënt om deze gerust te stellen, reageerde de vrouw tot haar verbazing met: ‘O ja? Oh wat fijn om te horen!’ Toen realiseerde Westermann zich dat er zoveel is wat patiënten niet (kunnen) weten. Dat artsen bijvoorbeeld buiten het zicht van de patiënt overleg voeren en ruggespraak houden. Patiënten zien alleen dat de dokter het druk heeft en allerlei moeilijke termen gebruikt. Bij een alternatieve genezer krijgen ze een heel ander beeld. Deze heeft een uur de tijd, toont interesse in zijn cliënten als persoon, maakt het hen naar de zin en komt met middeltjes waardoor ze het idee krijgen zelf invloed op hun ziekte te kunnen uitoefenen.

Zuurstofrijk water

Dat kost soms wel handenvol geld, zo is de ervaring van Westermann. Ze beschrijft een patiënt die 500 tot 1000 euro per maand uitgaf aan ‘complementaire’ middelen. “Deze vrouw was anderhalf jaar geleden tumorvrij verklaard en kwam nu voor een controle bij mij op het spreekuur. Helaas bleek de kanker teruggekeerd. En ze had juist zo haar best gedaan. Anderhalf jaar lang had ze zich, op aanraden van een natuurarts, gehouden aan een strak regime van ruim tien verschillende middelen. Deze middelen hadden haar weerstand moeten verhogen en de kanker in toom moeten houden. Ik viel bijna van mijn stoel toen ik hoorde om welke middelen het ging.”

Het ging om:

– Iscador (later vervangen door injecties met Adnoba Viscum aangezien Iscador verboden werd)
– Vitamine C
– Calcium
– Antioxidanten CPLX
– Multikopervrij
– Flor-essence extract 1 ml per dag
– Liposomaal curcuma
– Carnitine
– Lijnzaadolie
– Hennepolie
– Cellfood druppels
– Rebasit poeder

Met als klap op de vuurpijl: 2 liter Kaqun zuurstofrijkwater uit Hongarije, á 15 USD per fles. Dit ‘geneeskrachtige’ water betekende alleen al een aderlating van 900 USD per maand. Dit geval is weliswaar extreem, maar niet uniek.

Anekdotische succesverhalen zijn geen bewijs

Tegenwoordig legt Westermann vaak uit wat wetenschap is. Daarbij benadrukt ze dat ze op de hoogte is van de meest recente wetenschappelijke inzichten op oncologisch gebied. “Soms zijn er patiënten die me vragen: ‘Maar wilt u dan niet samenwerken met natuurgenezers?’ Mijn antwoord is dan dat ik altijd wil samenwerken met mensen die op een wetenschappelijke manier te werk gaan. Anekdotische succesverhalen zijn geen bewijs. Die uitleg begrijpen patiënten wel. Door extra tijd te nemen kan ik veel onrust wegnemen.’

Als mensen willen weten wat ze dan toch zelf kunnen doen, raadt Westermann hen aan om gevarieerd en gezond te eten en om vooral te blijven bewegen. “Juist voor dat laatste is nu wetenschappelijk bewijs dat dat de kwaliteit van leven positief beïnvloedt, ook in een laat stadium.”

Naar de sauna gaan? Aan yoga doen? Het antwoord van Westermann luidt steevast: ‘Als u zich daar prettig bij voelt, kunt u dat gerust doen. Ik blijf hoe dan ook mijn uiterste best voor u doen.’

Boetseren en kleien

Wat meer aandacht van de arts voor de patiënt als mens is niet verkeerd. Ook de psychische kant mag zeker niet verwaarloosd worden. Voor het Helen Dowling Instituut (HDI) in Bilthoven is psychologische zorg bij kanker de dagelijkse praktijk. Deze ggz-instelling houdt zich, naast psychologische zorg, ook bezig met wetenschappelijk onderzoek.

De instelling werd in het verleden regelmatig door de vereniging op de korrel genomen. Zo sneerde oud-voorzitter Cees Renckens in 1999 op zijn bekende vileine wijze dat het Helen Dowling Instituut dacht dat afwijkende uitstrijkjes tussen de oren ontstaan en met psychotherapie konden worden behandeld.

Het destijds wegzetten van het HDI als onwetenschappelijk was prematuur, zo stelde Bert Garssen, onderzoeker bij het instituut sinds 1992. Dat men vroeger patiënten psychologisch begeleidde – ‘ging boetseren en kleien’ noemde Renckens het – volgens de hypothese dat dit zou kunnen helpen, was geen onwetenschappelijke handeling. Integendeel. Juist door hier onderzoek naar te doen, kon men uiteindelijk uitsluiten dat deze psychische zorg invloed had op de overlevingskans van patiënten.

Vechten tegen kanker

Onderzoek naar psychische factoren is juist van belang, aldus Garssen. Doe je dat niet, dan kunnen bepaalde ideeën een eigen leven gaan leiden die nadelig zijn voor de patiënt. Zo heerst nu al jaren de opvatting in de samenleving dat je kunt ‘vechten tegen kanker.’ Dit leidt vervolgens tot schuldgevoelens bij patiënten die blijkbaar niet psychisch hard genoeg hun best doen; een tamelijk wrede consequentie van een niet wetenschappelijk onderbouwde gedachte.

Om te kijken wat van dergelijke opvattingen klopt, voerde Garssen daarom in opdracht van het Koningin Wilhelmina Fonds voor de Nederlandse Kankerbestrijding, samen met drie andere wetenschappers een review van de literatuur uit. Bij 69 studies werd gekeken naar het ontstaan van kanker, en bij 53 naar het beloop ervan.

Psychologische faktoren en ongezond gedrag 

Onderzoek op dit gebied is uiteraard alleen zinvol als duidelijk is welke fysiologische mechanismen zouden kunnen meespelen bij psychologische factoren op het ontstaan en beloop van kanker. Zo kunnen psychische factoren invloed hebben op het gedrag van mensen. Depressie, angst, het ervaren van ingrijpende gebeurtenissen leiden tot verhoogd alcoholgebruik, meer roken, te veel eten en inactiviteit kunnen bijdragen tot het ontstaan van kanker.

Wat betreft het immuunsysteem werd vroeger gedacht dat alleen kankers die ontstonden door een virusinfectie, in toom gehouden konden worden door een goede weerstand. Grulich et al. (2007) vonden echter in hun meta-analyse dat het risico op het ontstaan van kanker voor bijna alle typen was verhoogd als iemands weerstand verlaagd was.

Van de samenhang met het hormoonsysteem is inmiddels bekend dat langdurige blootstelling aan oestrogeen leidt tot een grotere kans op borst-, endometrium, eierstok-, prostaat- en (bepaalde vormen van) darmkanker.

Andersom kan een psychische stoornis via het zenuwstelsel invloed hebben op het immuun- en hormoonsysteem. Defecten in het immuunsysteem kunnen gevolgen hebben voor het zenuwstelsel en dat kan weer leiden tot ongezond gedrag, zoals hierboven beschreven. Het hebben van kanker kan begrijpelijkerwijs ook weer gevolgen hebben voor het hormoonsysteem en / of een depressie veroorzaken. Een tamelijk complexe materie dus.

Om een conclusie te kunnen trekken over psychische factoren op het ontstaan van kanker keek Garssen naar prospectieve, longitudinale studies die starten met een steekproef van gezonde personen waarvan de psychologische eigenschappen werden vastgesteld en waarbij jaren, vaak tientallen jaren later, werd vastgesteld wie kanker kreeg en wie niet. Daarnaast keek hij naar retrospectieve case-control studies waarbij een groep kankerpatiënten met een groep gezonde personen werd vergeleken als het ging om psychisch ingrijpende situaties in het verleden zoals het verlies van partner of kind, of een psychiatrische diagnose zoals vastgelegd in ziekteregisters.

In 52% van – uiteindelijk totaal – 71 studies werd een relatie gevonden tussen psychologische factoren en kankerincidentie. Dat lijkt veel, maar bij nader onderzoek bleken veel van deze studies geen rekening te houden met verstorende factoren zoals gezondheidsgedrag en biomedische aspecten. Bij relatief kleinere studies werd bovendien vaker een effect gevonden, wat de betrouwbaarheid van de studie verlaagt. Of een effect werd gevonden leek bovendien af te hangen van het soort kanker. De resultaten waren dus erg divers en onsamenhangend.

Stress geen oorzaak van kanker

In ieder geval lijkt wel overtuigend aangetoond dat negatieve stemmingen, overbelasting en stress (met uitzondering van het verliezen van een naaste) niet van invloed zijn op het ontstaan van kanker. In twintig studies werd zelfs een verminderde kans op het ontstaan van de ziekte gevonden door blootstelling aan een stressfactor, zoals scheiding, werkbelasting, depressieve stemming of een psychiatrische stoornis.

De conclusie van Garssen is dan ook dat voor geen enkele psychologische factor overtuigend is aangetoond dat ze van invloed is op het ontstaan van kanker. Aanwijzingen waren nog het sterkst bij het lijden aan een depressieve stoornis (55%). Wie verder onderzoek zou willen doen moet volgens Garssen rekening houden met het type kanker, met het feit of er sprake is van ernstige langdurige depressie en met het gezondheidsgedrag van mensen. En uiteraard altijd met gebruikmaking van eenduidige, heldere criteria. Wat hem betreft is er echter voldoende onderzoek gedaan om te kunnen concluderen dat er geen enkel systematisch verband bestaat; het bewijs is zwak of zelfs afwezig. Tot zover de laatste inzichten over de invloed van psychische factoren op het ontstaan van kanker.

Overlevingskansen

Wat betreft de overlevingskansen en het beloop van het ziekteproces keek Garssen naar 53 studies. Hierin werden mensen, die reeds kanker hadden, vooraf psychologisch geëvalueerd. Daarna werden ze vele jaren gevolgd om te kijken naar ziektevrije intervallen en/of overlevingsduur.

Noch het type kanker noch de al of niet aanwezigheid van uitzaaiingen hadden invloed op het beloop bij de kankerpatiënten. Er waren enige aanwijzingen voor een effect bij pessimisme, ontkenning van de ernst van de ziekte, gebrek aan sociale steun of bij een neiging van de patiënt om negatieve emoties te onderdrukken, maar niet overtuigend genoeg voor nader onderzoek.

Kortom, er zijn geen systematische aanwijzingen dat psychologische factoren van invloed zijn op het ontstaan, noch op het beloop van kanker. Naast het uitgevoerde review van Garssen, bleek uit nog twee andere meta-analyses (de eerste met in totaal 1062 en de tweede met in totaal 2626 patiënten) dat psychische factoren geen significant (dus geen systematisch) effect hebben op overlevingskansen. Ook hier geldt, zoals ook Westermann haar patiënten uitlegt: anekdotisch bewijs is geen bewijs voor een andere conclusie.

Natuurlijke middelen vereisen een nauwkeurige dosering

‘Baat het niet, het schaadt (soms) wel’. Dat is de conclusie van farmacoloog Thomas Dorlo die onderzoek deed naar het gebruik van vrij verkrijgbare kruiden in combinatie met chemotherapie. Veel antikankermiddelen hebben overigens een plantaardige oorsprong, merkt Dorlo op. Zo is het middel docetaxel ooit geïsoleerd uit de plant Taxus baccata, paclitaxel uit Taxus brevifolia en topotecan uit Campotheca acuminata. Juist voor de therapeutische werking van deze cytostatica geldt een nauwkeurige dosering: de meest effectieve concentratie is tevens snel te giftig voor de patiënt. Daar moet je dus een evenwicht in zien te vinden. Helaas is er nog geen alternatief.

Beïnvloeding van het geneesmiddelenmetabolisme kan grote gevolgen hebben voor de chemotherapie, aldus Dorlo. Het is daarom van groot belang dat patiënten de werking van de antikankermiddelen niet beïnvloeden met zogenaamd complementaire kruiden die de giftigheid verhogen of juist de effectiviteit verminderen. En dat is precies wat sommige – zogenaamd onschuldige – kruiden doen. In het geneesmiddelenmetabolisme is sprake van transportercellen en enzymen: respectievelijk P-glycoproteïne (Pgp) en onder meer Cytochroom P450 3A (CYP3A). Het gevolg kan zijn dat de werking van het kankermedicijn wordt onderdrukt (geinhibeerd) of juist wordt versterkt (geinduceerd). Je wilt juist geen van beide, gezien de noodzaak van een nauwkeurige dosering.

Helaas vraagt nog steeds niet iedere arts of, en zo ja welke kruiden of supplementen zijn of haar patiënt als zelfmedicatie gebruikt. Gelukkig hebben niet alle kruiden een positief of negatief effect op het geneesmiddelenmetabolisme. Wat natuurlijk nog niet wil zeggen dat het betreffende kruid wel de vermeende ‘reinigende’ of ‘ondersteunende’ werking heeft waar de patiënt het voor aanziet.

Schadelijke wisselwerking

Neem nu Mariadistel dat onder talloze merknamen wordt verkocht. De werkzame stof is silibinine en zou een reinigende werking hebben op de lever. In vitro remt silibinine de werking van CYP3A4 en het Pgp transport. In vivo is weinig effect aangetoond. Kan het middel dus geen kwaad? Niet als het kankermedicijn intraveneus wordt toegediend. Maar bij orale toediening kan een interactie-risico zeker niet worden uitgesloten.

Het Sint-Janskruid – Hypericum perforatum – kan echter wel degelijk kwaad. Van deze plant is bewezen dat het kan helpen bij lichte depressies en slapeloosheid. Het laatste kan overigens alleen verklaard worden door het feit dat je met minder zwaarmoedige gedachten makkelijker slaapt; bij opgewekte mensen leidt de plant namelijk tot slapeloosheid. Maar dit terzijde.

Sint-Janskruid is bepaald geen onschuldig middel: het kan interfereren met andere antidepressiva, anticonceptiemiddelen en immunosuppressiva. Gelijktijdige inname van Sint-Janskruid versterkt de werking van docetaxel, imatinib of irinotecan. Dit is zeer riskant omdat het de giftigheid van deze kankermedicijnen versterkt. Niet gebruiken dus in combinatie met de drie voornoemde cytostatica en ook niet met andere stoffen die met behulp van CYP3A4, CYP2C19, Pgp en CYP1A2 worden gemetaboliseerd/afgebroken.

Een ander populair kruid in de alternatieve geneeskunde is Wu Wei Zi met de werkzame stof Schizandra. Het zou hepatoprotectief en detoxificerend werken. Het heeft, net zoals het Sint-Janskruid een versterkende invloed op de werking van Pgp, CYP2C9 en CYP3A4. Bij ratten is het effect hiervan duidelijk. Proeven met mensen zijn nog niet gedaan. Oppassen geblazen dus!

Concentratie bij kruiden is nooit hetzelfde

Dan Echinacea Purpurea, het welbekende Echinaforce dat veel verkocht wordt bij griep en verkoudheid voor ‘extra weerstand’. Om te beginnen zijn de bestanddelen per verkocht product verschillend (afkomstig uit het blad of de wortel). Ook het oogstseizoen is van invloed op de concentratie van de aanwezige anti-oxidatieve fenolen en alkylamides. En dat is tamelijk belangrijk, want in vitro is het een krachtige versterker van verschillende CYPs. In de mens stimuleert het zelfs het CYP3A4-enzym zodanig dat men bij eenzelfde dosis aan 23% meer midolazam wordt blootgesteld. In vivo blijkt er echter geen versterkend effect te zijn op de werking van docetaxel. Hoe dit te rijmen valt, is nog niet duidelijk. Conclusie? Interacties in vitro zijn volgens Dorlo moeilijk te extrapoleren naar in vivo. Gebruik bij CYP3A4 substraten zou hij zeker afraden.

Geen zorgen over knoflook

Tot slot een kruid dat veel mensen bijna regelmatig binnenkrijgen via hun voedsel: knoflook, Allium sativum dat in medicijnvorm preventief wordt verkocht tegen gastro-intestinale tumoren. Alhoewel knoflook een krachtig remmende werking heeft op CYP3A4, CYP2C19, CYP3A5, CYP2C9 is het onduidelijk welke actieve stoffen precies bijdragen aan de interactie. Knoflook heeft in ieder geval geen remmende werking bij een behandeling met docetaxel. Over dit kruid hoeven oncologen zich dus geen zorgen te maken.

Dit gezegd hebben wil Dorlo benadrukken dat wetenschappelijke literatuur over de invloed van kruiden op de werking van oncolytica schaars is. Het extrapoleren van dierstudies is ingewikkeld en onbetrouwbaar, onder meer gezien de grote verschillen tussen proefdier en mens als het gaat om de regulering van enzym-expressie.

Juist gezien de noodzakelijke giftigheid van kankermedicijnen geldt: ‘De dosis maakt het vergif, afhankelijk van het kruid dat gelijktijdig wordt ingenomen.’

Van Aristoteles tot aderlaten

De Britse oncoloog Michael Baum is groot liefhebber van de oud-Nederlandse schilderkunst. Zeventiende-eeuwse kunstenaars als Gerard Dou verbeeldden treffend de praktijken van kwakzalvers van wie het duidelijk was dat zij een slaatje probeerden te slaan uit het leed van anderen. De afgebeelde aderlatingen, die overigens te goeder trouw werden uitgevoerd, bleven eeuwenlang in zwang op basis van autoriteit en anekdotisch bewijs.

Maar wat moesten mensen anders? Double blind randomized clinical trials bestonden in die tijd nog niet. Men leunde op de ideeën van Aristoteles die de wereld om zich heen observeerde, daar een hypothese bij bedacht en vervolgens naar bewijzen zocht om deze hypothese te bevestigen. 2.500 jaar later zou de filosoof Popper aantonen dat je de waarheid niet het beste benadert door hypotheses te bevestigen, maar juist door te proberen ze te ontkrachten. Pas als dat onvoldoende lukt, heb je mogelijk wetenschappelijk bewijs in handen. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde David Sacket, conform de filosofie van Popper, de huidige protocollen waar medisch wetenschappelijke onderzoek tegenwoordig aan moet voldoen.

Health Watch

Hoewel in het Verenigd Koninkrijk kwakzalverij geen onbekend fenomeen was en is, richtten artsen pas tegen het eind van de twintigste eeuw een vereniging op ter bestrijding ervan. Baum: “Hadden we maar net zo’n provocerende naam gekozen als in Nederland. De Engelse versie heet helaas heel braaf: Health Watch. In de UK moeten we niet alleen opboksen tegen de gebruikelijke kwakzalverij. Er zijn bovendien momenteel twee machtige mannen die met hun geld en naam veel schade kunnen toebrengen aan de oncologische praktijk, in het nadeel van de patiënt.”

‘Your Highness, you are wrong.’ 

Baum refereert aan Prins Charles die – niet gehinderd door enige vorm van wetenschappelijke kennis – een groot voorstander is van Complementary Alternative Medicine (CAM) die hij beschouwt als Ancient Wisdom. Bij het 150-jarig bestaan van de British Medical Society in 2004 schreef Baum de legendarische woorden: ‘With respect Your Highness, but you are wrong.’

Met de Wet Openbaarheid Bestuur in de hand, wisten journalisten de zogenoemde Black Spider Memo’s in handen te krijgen waarin Charles tussen 2006 en 2009 actief lobbyde bij de State Secretary voor het wettelijk erkennen en vergoeden van CAM. Baum kan zich er nog kwaad over maken: “Voor een man in zijn positie was dit totally inappropriate!”

Register voor onbewezen behandelingen

Een andere serieuze bedreiging voor kwetsbare patiënten is Maurice Saatschi van het conservatieve en invloedrijke PR-bureau Saatschi en Saatschi. Het vreselijke lot dat Maurice Saatschi trof was het feit dat zijn vrouw, van wie hij innig hield, in korte tijd stierf aan een agressieve vorm van eierstokkanker. Saatschi had gezien hoezeer zijn vrouw had geleden onder de bijwerkingen van de chemotherapie die bovendien haar leven niet had gered. Maar in plaats van zich kwaad te maken op de ziekte, richtte zijn woede zich op oncologen en artsen in het algemeen.

Via zijn contacten in het parlement wist Saatschi in 2013 een wet op de agenda te krijgen, de Medical Innovations private members Bill (MIB). De MIB suggereerde dat artsen, uit angst voor juridische vervolging, tegen innovatie zouden zijn. “Een volledig uit de lucht gegrepen veronderstelling”, zegt Baum. “Ik ken geen enkel geval waarbij een arts een wetenschappelijk onderzoek niet wilde uitvoeren uit angst voor vervolging.”

De MIB moest voorzien in een register waar onbewezen behandelingen beschreven zouden worden, waarbij artsen en patiënten hun eigen ervaringen konden toevoegen. Zonder enige onderbouwing met deugdelijk, evidence based, onderzoek. Gebaseerd op anekdotisch bewijs, meer niet. Zeventiende-eeuwse praktijken dus. Als de wet zou worden aangenomen zou dat betekenen dat artsen hun gang konden gaan, niet gehinderd door protocollen of medisch-ethische goedkeuring. verlenen: “Artsen zijn tenslotte ook maar mensen; iedereen wil graag dat zijn of haar methode het beste werkt, is het niet voor het ego dan wel voor de portemonnee. Het is daarom zeer riskant als de randvoorwaarden bij medisch-wetenschappelijk onderzoek zouden worden losgelaten.”

Via zijn contacten in het parlement wist Saatschi in 2013 een wet op de agenda te krijgen, de Medical Innovations private members Bill (MIB). De MIB suggereerde dat artsen, uit angst voor juridische vervolging, tegen innovatie zouden zijn. “Een volledig uit de lucht gegrepen veronderstelling”, zegt Baum. “Ik ken geen enkel geval waarbij een arts een wetenschappelijk onderzoek niet wilde uitvoeren uit angst voor vervolging.”

Magic bullet 

De MIB moest voorzien in een register waar onbewezen behandelingen beschreven zouden worden, waarbij artsen en patiënten hun eigen ervaringen konden toevoegen. Zonder enige onderbouwing met deugdelijk, evidence based, onderzoek. Gebaseerd op anekdotisch bewijs, meer niet. Zeventiende-eeuwse praktijken dus. Als de wet zou worden aangenomen zou dat betekenen dat alternatieve artsen hun gang konden gaan, niet gehinderd door protocollen of medisch-ethische goedkeuring. “Maar artsen zijn ook maar mensen; iedereen wil graag dat zijn of haar methode het beste werkt, is het niet voor het ego dan wel voor de portemonnee. Het is daarom zeer riskant als de randvoorwaarden bij medisch-wetenschappelijk onderzoek zouden worden losgelaten.” Baum begrijpt overigens de behoefte van patiënten aan een magic bullet wel:“Maar geloof me, als die er was, dan sprongen we er met zijn allen bovenop.”

Mensen denken volgens Baum dat er weinig baanbrekende uitvindingen zijn gedaan de afgelopen halve eeuw: “Deels is dat waar. Grote ontdekkingen zoals die van Pasteur en Fleming, waarmee korte metten konden worden gemaakt met talloze infectie-gerelateerde aandoeningen, zijn er niet echt geweest. Op het ontrafelen van het DNA na dan, in 1953. Ziektes als kanker en neurologische, degeneratieve aandoeningen van het spierskelet zijn nu eenmaal hard nuts to crack.” Maar Baum wil er toch ook wel graag op wijzen dat juist op zijn vakgebied – borstkanker – heel veel is bereikt de afgelopen veertig jaar met betrekking tot overlevingskansen en kwaliteit van leven. Saatschi ontkent dat glashard.

Gelukkig werd de MIB op het laatste moment afgeblazen. De wet kwam weliswaar door de House of Commons en ging daarna naar de House of Lords, maar werd in het voorjaar van 2015 verworpen. Dit tot grote opluchting van de artsen die zich twee jaar lang onbetaald, in het belang van de wetenschap en hun patienten, hadden ingespannen om Members of Parliament uit te leggen dat deze wet de achterdeur uit betekende.

Helaas lijkt de wet een zombie die weer dreigt op te staan: op 16 september, nog geen maand geleden, is de wet in iets gewijzigde vorm weer uit de kast gehaald. Artsen houden hun hart vast. “There are many patients we cannot cure, but none we cannot hurt”, verzucht Baum.

Wonderbaarlijke genezing

Baum eindigt zijn bevlogen verhaal met een persoonlijke anekdote: “In 2005 maakte ik deel uit van een gezelschap dat bestond van voor- en tegenstanders van CAM. Tijdens het slotdiner zat ik naast een arts-acupuncturist. Op een gegeven moment vroeg ze me of ik pijn had, gezien mijn ongemakkelijke houding. Ik gaf toe dat ik de afgelopen dagen spit had gehad en dat ik verrekte van de pijn. De vrouw bood me – alleraardigst – een acupunctuurbehandeling aan. De volgende dag was ik met mijn vrouw in een museum en merkte tot mijn genoegen dat de pijn verdwenen was. Het aanbod van de acupunctuurbehandeling had ik de avond tevoren afgeslagen. De moraal van dit verhaal: had ik het aanbod wel aangenomen, dan was ik een believer geworden en had ik hier nu niet gestaan.”