Een tiny forest is wat het zegt: echt heel, heel klein. Toch krioelt het er van leven. Dat komt door de dichte aanplant van drie bomen per vierkante meter. Een eldorado voor insecten, vogels en kleine zoogdieren, en voor schoolkinderen een bron van ‘leering ende vermaeck’. Janneke Donkerlo nam een kijkje in Groningen en dook in de geschiedenis van man made paradijzen.
augustus 2019
Basisschool de Feniks is gelegen tussen twee nieuwbouwwijken in de stad Groningen. Een half jaar geleden hebben de leerlingen naast de school twaalfhonderd bomen en struiken geplant op een braakliggend terrein ter grootte van twee aaneengesloten tennisvelden. Al met al goed voor een tiny forest van totaal vierhonderd vierkante meter. De opgeschoten distels en wilde haver zijn nu nog even hoog als de piepjonge eikenbomen, bessenstruiken en andere houtige aanplant.
Midden in het bos, op een open plek, liggen boomstammen in een cirkel: het buitenlokaal. Juf Cobie laat de toolkitzien waar de leerlingen mee werken als ze in het bos op onderzoek uitgaan. Die bevat onder meer meetlinten, handschoenen, touw, geplastificeerde determineerkaarten en schepjes. En niet te vergeten: een klein, doorzichtig, vierkanten doosje. In de deksel van het doosje zit een vergrootglas, waardoor de leerlingen hun vangst in detail kunnen bestuderen. Cobie: ‘Laatst had een leerling een boskikkertje in het doosje gevangen en duwde deze onder mijn neus. Ik schrok wel even want ik ben niet zo dol op kikkers.’
Drie bomen per vierkante meter
Een tiny forest bevat vier lagen: 45% zogenaamde climaxbomen (bijvoorbeeld beuk, es, iep, els en zachte berk), 20% pioniersbomen (bijvoorbeeld zomerlinde, veldiep, schietwilg, kraakwilg en ruwe berk), 25 % kleine bomen (bijvoorbeeld hulst, lijsterbes, meidoorn, vogelkers, vuilboom, wilde appel) en 10% heesters (bijvoorbeeld bessen, hazelaars, liguster, kornoelje, taxus, vlier, vlinderstruik). In totaal drie soorten houtige gewassen per vierkante meter.
Zo telt een tiny forest van 200 vierkante meter maar liefst 600 bomen, heesters en struiken van wel dertig verschillende soorten. Door ze dicht op elkaar te planten, groeien de boompjes sneller dan in een park of een ‘normaal’ bos; het bladerdak groeit er binnen drie jaar dicht. De vorm van het bosje kan variëren, zolang de minimale breedte maar vier meter bedraagt. Als er een paadje door het bos wordt gemaakt, moeten de breedte dus minimaal 8,5 meter zijn.
Onheilspellend
Tiny forests zijn een nieuw fenomeen, dat zijn oorsprong vindt in Azië. In Nederland heeft het Instituut Voor Natuureducatie (IVN), samen met lagere scholen, in 2015 de minibosjes omarmd. Doel is om kinderen spelenderwijs in contact te brengen met inheemse flora en fauna. En dat is geen overbodige luxe. Uit onderzoek blijkt dat stadskinderen een actieradius hebben van slechts driehonderd meter. Voor hen is de natuur abstract en ver weg.
Dat was vroeger wel anders. Voor de middeleeuwers was de natuur een dagelijks gegeven, maar ook gevaarlijk en onheilspellend. Je moest altijd op je hoede zijn voor struikrovers, wilde dieren of boze geesten. Daarom legde men tuinen aan die een afspiegeling moesten zijn van het paradijs. Het Oud-Perzisch woord voor tuin is niet voor niets ‘pairidaeza’. De mens wilde het Bijbelse paradijs nabootsen door de wilde natuur buiten te sluiten.
Achter hoge muren kon de natuur worden getemd en gecontroleerd. De middeleeuwse tuinen stond bol van symboliek: rode rozen verwezen naar het lijden van Christus, witte lelies naar de maagdelijkheid van Maria en korenbloemen naar onbeantwoorde liefde. De uitgestrekte, symmetrische tuinen waren tevens een statussymbool, een plek waar de eigenaar gasten ontving voor spel, conversatie of een gestolen kus.
Na de middeleeuwen kwamen ontdekkingsreizigers in contact met nieuwe soorten bomen en planten. Een tijd van verwondering en natuurkundig onderzoek. Universiteiten en rijke verzamelaars wilden zoveel mogelijk exoten aanplanten; om te bestuderen en om indruk te maken op gasten. Zo ontstonden de botanische tuinen; de eerste twee in Pisa (1544) en Padua (1545).
Een tempel voor het bos
In het oude Japan vereerde men de natuur aanvankelijk als integraal onderdeel van het goddelijke. Als mensen een nederzetting stichtten, dan bouwden zij een tempel voor het aanwezige bos. Deze tempels heten chinji-no-mori, dat betekent: vrij van menselijke interventie.
In de jaren zeventig ontdekte de Japanse botanist dr. Akira Miyawaki dat de inheemse begroeiing rond deze tempels beter bestand is tegen natuurrampen zoals aardbevingen, overstromingen en bosbranden. Ook is een inheems bos belangrijk voor de biodiversiteit en kan, in tegenstelling tot een betegelde bodem, dienstdoen als waterberging bij zware regenval.
Miyawaki legde ruim 1700 natuurlijke inheemse bossen aan, waarvan het overgrote deel zich binnen tien jaar ontwikkelde tot een veerkrachtig ecosysteem. Hij publiceerde er ook een boek over: The Healing Power of Forests – The Philosophy behind Restoring Earth’s Balance with Native Trees.
De Indiër Shubhendu Sharma liet zich begin deze eeuw inspireren door Miyawaki. Sharma bouwde een minibos bij de fabriek waar hij werkte en ook eentje in zijn eigen achtertuin. Hij raakte zo gefascineerd door het gunstige effect van deze minibosjes op de leefomgeving en het tegengaan van hittestress, dat hij er in 2014 een TED-talk over gaf. Zo kregen de Miyawaki-bosjes wereldwijde aandacht.
Voedselkringloop
Ook Daan Bleichrodt van het IVN raakte geïnspireerd en doopte de bosjes tiny forests. In 2015 werd het eerste tiny forest geplant in de nabijheid van een school in Zaanstad. Inmiddels zijn er vijfendertig in heel Nederland en het komend jaar staan er nog eens honderd op stapel. Met dank aan de Nationale Postcodeloterij. Want het aanleggen kost wel geld, zo’n 22.000 euro per bosje van 200 vierkante meter, inclusief leerkrachtentraining en lesmateriaal. Gecertificeerde hoveniers bewerken de grond en maken de bodem geschikt (afhankelijk van de bodemsoort vermengen ze de grond met compost, turf, gedroogde mest of fijngehakt stro).
Uiteindelijk is het de bedoeling dat het bos zijn eigen voedselkringloop ontwikkelt en gaat samenwerken met bodemdieren, schimmels en bacteriën. Bemesting gaat deze samenwerking tegen. Na het planten is de eerste jaren mulch nodig tegen uitdrogen van de bodem en ter bestrijding van onkruid. Er moet een houten hekje om de aanplant geplaatst worden. En ook de zeshonderd bomen kosten geld.
Van de plantdag wordt vaak iets feestelijks gemaakt. De hovenier legt de bomen klaar en geeft de schoolkinderen instructie, zodat de boompjes op de juiste manier in de grond komen. Opgetrommelde media zorgen er meestal voor dat de kinderen extra trots zijn op ‘hun bos’.
Ieniemienie bosje
Het resultaat na enkele jaren is een dichtbegroeid, inheems bos(je) ter grootte van een tennisbaan, met enkele kroonbomen van ongeveer tien meter hoog. Zo’n ieniemienie bosje is niet alleen goed toeven voor vlinders, vogels, insecten, amfibieën en kleine zoogdieren, maar ook voor leerlingen.
Volgens onderzoek van onderzoeksjournalist Mark Mieras, in opdracht van IVN en Jantje Beton, kunnen leerlingen met meer sport en spel, met meer beweging, een beter lichaamsbesef en meer scharreltijd ook cognitief beter presteren. Frisse lucht en meer bewegen helpt ook bij het voorkomen van overgewicht. Juf Cobie: “Als de kinderen de keus krijgen, gaan ze liever naar buiten dan dat ze in de klas uit een boek les krijgen. Buiten kunnen ze hun energie kwijt en spelenderwijs ontdekken ze van alles. Deze ‘praktijklessen’ zijn echt een goede aanvulling op het ‘normale’ onderwijs.”
Monitoring
Ook het Wageningen Environmental Research (WENR), voorheen Alterra, is geïnteresseerd in tiny forests. Onderzoeker Fabrice Ottburg heeft samen met lokale vrijwilligers in 2018 in Zaanstad onderzoek verricht om te bekijken welke bijdrage tiny forests levert voor de lokale biodiversiteit. Ottburg: “De bosjes in Zaanstad waren wereldwijd de eerste tiny forests die jaarrond zijn gemonitord. Voor het tellen en determineren van kruipende insecten en bodemdieren leggen we tapijttegels neer. Als je de volgende dag zo’n tegel licht, komen er allerlei diertjes – zoals pissebedden, slakken, wormen en gewone platruggen – onder vandaan.”
Voor het tellen van vogels en vlinders moet je echter geduldig afwachten en goed kijken. De regel is: een kwartier lang observeren. Ottburg: ‘Vijftien minuten is lang, vooral als er niets gebeurt. En die kans is groot als het bosje nog jong is. In Zaanstad waren enkele bomen al tien meter hoog en er hebben maar liefst twee merels zitten broeden.’
In een van de twee Zaanse bosjes waren als experiment ook wilde bloemen ingezaaid. Ottburg: “Puttertjes zijn dol op grote kaardenbollen. Inmiddels hebben de kaardenbollen zich uitgezaaid, dus volgend jaar zullen we ook weer puttertjes zien. Een tiny forest verandert trouwens in de loop van de tijd. In het begin trekt de onderlaag insecten aan, later zal er een keer een boom omvallen waardoor er een open plek ontstaat waar spontaan planten gaan groeien. Foeragerende vogels die bessen hebben gegeten, poepen ze uit in het bos en zo ontstaat weer nieuw vegetatie. Zo is er altijd wat te zien.”
De schoolkinderen van De Feniks in Groningen zullen zelf hun bos monitoren. In groep 5 en 6 worden ze gepromoveerd tot ‘rangers’. Ze ontdoen het bos van zwerfvuil en met speciale zoekkaarten kunnen ze de flora en fauna determineren. De data worden gebruikt in de klas. Ottburg: “Betrouwbaar wetenschappelijk onderzoek zal het niet zijn, maar dat hoeft ook niet. Het gaat erom dat ze leren kijken en een connectie maken met de natuur. Dat vergeten ze hun hele leven niet.”