Flappie terug op tafel


Konijnen, cavia’s en andere kleine huisdieren zijn een interessante bron van dierlijke eiwitten. Niet alleen in arme regio’s, maar ook in onze contreien. Ze zijn eenvoudig te houden, eten vooral gras en hooi en vermeerderen zich razendsnel, schrijft Janneke Donkerlo. Het probleem is alleen dat hun aaibaarheidsfactor sterk is toegenomen, vooral sinds Youp van ’t Hek het droeve lot van Flappie bezong.

Toen na de soep het hoofdgerecht zou komen 
Sprak m’n vader uiterst grappig: Kijk Youp, daar is Flappie dan! 
Ik zie de zilveren schaal nog en daar lag ‘ie in drie stukken 
Voor ‘t eerst zag ik m’n vader als ‘n vreselijke man

Vlees eten kan best en is zelfs nuttig uit oogpunt van duurzame ontwikkeling, schreef Reinout Burgers in het eerste nummer van deze jaargang van VORK. Bijvoorbeeld van dieren die grazen in gebieden die ongeschikt zijn voor de teelt van voedselgewassen, of van varkens en kippen die gedijen op de reststromen van onze voedselproductie en –consumptie. Dergelijk vlees zou, zo rekende Burgers ons voor, voor iedere Nederlander een dagelijkse portie van 21 gram eiwitten opleveren, ofwel een derde van onze eiwitbehoefte. 

Een dier dat heel goed in een flexitarisch en duurzaam menu zou passen is het konijn. Het vlees is vetarm en eiwitrijk. De dieren zijn eenvoudig te houden en vermeerderen zich razendsnel. Naast gras en hooi eten ze voer dat wordt gemaakt van lokale restproducten (zoals luzerne en bietenpulp), in tegenstelling tot het geïmporteerde krachtvoer voor de intensieve veehouderij. De voer-vleesconversie van het konijn is met een factor 3 bovendien zeer gunstig vergeleken met die van de koe (10) of van het varken (4). 

Niet voor niets prijkten konijnen ook in Europa lange tijd probleemloos op het menu. Door Flappie van Joep van ‘t Hek en ook door de groeiende populariteit van het konijn als huis- en knuffeldier, nam het animo voor een mals konijnenboutje drastisch af. De aaibaarheidsfactor van het huiskonijn lijkt te groot geworden.

Señor Cuy

Arme mensen in de Andes zien dat heel anders. Voor hen is de kleinere cavia een populaire en gezonde bron van eiwit. Net als dat van het konijn is het vlees mager en bevat geen cholesterol. De diertjes staan in Zuid-Amerika al duizenden jaren op het menu, net zo gewoon als kip bij ons. Veel particulieren hebben thuis een aantal cavia’s voor de slacht. Ze zijn namelijk makkelijk om te verzorgen, goedkoop om te voeden en ze vermeerderen zich – net als het konijn – razendsnel. De diertjes worden gegeten in stoofpotjes, in aardappelsoep of simpelweg aan het spit.

Uit oogpunt van armoedebestrijding ondersteunt de Belgische ontwikkelingsorganisatie Trias daarom sinds 2010 een coöperatie van caviafokkers Ecuador. De coöperatie draagt de naam Señor Cuy – cuy betekent cavia in het Spaans – en telt zo’n 500 leden. Voor de vrouwen op het platteland is de coöperatie essentieel voor de inkomensvoorziening en daarmee voor de verzorging van hun kinderen en verdere familie. Iedere week kan een producent ongeveer 11 cavia’s verkopen met een winst van twee dollar per stuk. Het wekelijks inkomen uit de caviateelt bedraagt dus circa 20 dollar. Señor Cuy brengt verschillende verwerkte producten op de markt: een hele cavia vacuüm verpakt, stukjes cavia vacuüm verpakt, worsten van cavia en nuggets van cavia. Deze laatste zijn zeer in trek, vooral bij kinderen.

Waarom kan dat niet met aaibare dieren in Nederland? Waarom kost het zoveel moeite om ze te slachten en op te eten? Zelf kijk ik ieder voorjaar vertederd naar de eerste lammetjes in de wei. Als ik de stevige rondingen zie van het dartelende grut, verheug ik me al op een mals stukje vlees. De aaibaarheidsfactor stoort mij daarbij niet. Ook vind ik het geen probleem om een hele vis – compleet met kop, staart en ogen – geserveerd te krijgen. Ik kluif graag aan botten en graten. Ik denk daarbij altijd aan mijn Afrikaanse collega op Zanzibar die een keer tijdens het eten verzuchtte: “The closer to the bone, the sweeter the meat.” 

Hypocriet

Blijkbaar behoor ik inmiddels tot een minderheid. Steeds vaker kom ik mensen tegen die wel vlees willen eten, maar alleen als het niet meer als dier herkenbaar is, want dat is ‘zo zielig’.  Herkenbaar vlees eten steeds meer ervaren als een vorm van kannibalisme. Hypocriet is het natuurlijk wel: wel vlees eten, maar alleen als je het niet tot het oorspronkelijke dier kunt herleiden. Toen kunstenaars met ‘de Tostifabriek’ midden in een woonwijk in Amsterdam met een ‘levende installatie’ letterlijk lieten zien waar de verschillende ingrediënten van een tosti vandaan komen (sneetje brood, plakje ham, plakje kaas), ging een aantal bewoners op hun achterste benen staan. Men vond het zielig dat de koe een paar dagen loeide nadat haar kalf was weggehaald. En de varkens Max en Harry, die men had zien opgroeien, mochten beslist niet geslacht worden. 

Niemand zal ontkennen dat ook dieren gevoel hebben, pijn kunnen lijden en intrinsieke behoeftes hebben. Die respectvolle houding is overigens tamelijk nieuw. Nog niet zo lang geleden waren wetenschappers van mening dat dieren helemaal geen emoties ervaren of over een bewustzijn beschikken. Zij gingen uit van een strikte scheiding tussen lichaam en geest; alleen de mens beschikte over bewustzijn en emoties. Dieren waren slechts lichamen zonder geest, zielloze automaten. Dieren konden geen pijn ervaren omdat zijn zich niet bewust waren van hun lichaam. 

Volgens wetenschapsjournalist Charlotte Post zouden de wetenschappers met volstrekte onverschilligheid honden geslagen hebben, omdat hun lichamen reageerden als klokken; het janken van honden was niet meer dan het geluid van een veertje dat werd aangeraakt tijdens het slaan. Het lichaam zelf was zonder gevoel. Om vivisectie toe te kunnen passen en de bloedsomloop te bestuderen, werden de honden met hun vier poten aan planken gespijkerd. Degenen die medelijden hadden met de dieren, werden uitgelachen.

Inmiddels zijn dergelijke praktijken gelukkig uit den boze. Sinds 1961 zijn dieren ook wettelijk beschermd tegen mishandeling en verwaarlozing. De eerste versie van de wet had betrekking op het welzijn van honden, katten en mestkalveren. De Dierenbescherming heeft inmiddels – in samenwerking met de Universiteit van Wageningen – keurmerken ontwikkeld die de vleesindustrie bij de les moet houden. De stichting bestaat al sinds 1864 en is niet principieel tegen het eten van vlees maar komt wel op voor de belangen van (landbouw)dieren, iets waar steeds meer maatschappelijke steun voor bestaat. 

Gedachtenkronkels

Intussen leidt de toenemende vermenselijking van het dier tot vreemde gedachtenkronkels. Journalist Paul Teunissen beschrijft in het onvolprezen artikel ‘Het tuig van de waterleidingduinen’ hoe bewoners van Zandvoort en Bloemendaal opkomen voor de vermeende belangen van de damherten. Door gebrek aan natuurlijke vijanden zorgden deze dieren voor steeds meer overlast. Afschieten was geen ‘humane’ optie, vonden de bewoners, want, opperde iemand: “Wat zou er worden van het nest jonge herten als de vader niet met voedsel zou terugkeren?” Maar er bestaan helemaal geen nesten met jonge hertjes, aldus boswachter Jan-Piet. “Die beesten lopen binnen twee minuten na de geboorte achter hun moeder aan. Het enige wat zo’n mannetje doet is al die hindes bevruchten tijdens de bronst. Daarna gaat hij weer zijn eigen gang.” 

Toen de herten door voedselgebrek begonnen te creperen, brachten geschokte omwonenden illegaal kruiwagens en kinderwagens vol hooi, kattenbrokken, vis en wortelen naar de duinen. Vervolgens gingen er dieren dood aan de diarree want aan dat eten waren ze niet gewend. Toch maar afschieten dan. Of er animo is voor het hertenvlees uit de duinen moet nog blijken. https://www.vn.nl/het-tuig-van-de-waterleidingduinen/

Geen ruimte

Terug naar het konijn. Nederland telt momenteel zo’n 60 konijnenvleesfokkers. Een fokker heeft gemiddeld 1000 voedsters die elk zo’n 60 jongen per jaar produceren. De bedrijven zijn vooral te vinden langs de grens met Duitsland (van Friesland tot Limburg) en in Brabant. De meeste konijnen zijn voor de export. Nederlandse supermarkten houden de boot af uit angst voor Wakker Dier en imagoschade. De angst voor een verongelijkt publiek is niet ten onrechte, want voor de meeste vleeskonijnen is geen ruimte voor soortspecifiek gedrag, overeenkomstig dat van hun wilde soortgenoten. De EU directieve uit 2010 schrijft weliswaar groepshuisvesting voor, verhoogde platforms, schuilmogelijkheden en nestkasten. Maar dat gaat de Dierenbescherming niet ver genoeg.

Konijnen zijn sociale dieren die leven in kleine territoriale groepen van 1-4 rammen en 1-9 voedsters, aldus Vera Baumans van de Universiteit van Utrecht. Meerdere groepen vormen een kolonie. Een voedster werpt 7-9 jongen per keer, verschillende keren per jaar. Ze eten vezelrijk voedsel, zoals gras, kruiden, wortels, vruchten en boomschors. De dieren leven in heuvelachtig zanderig terrein waar ze ondergrondse tunnels en nesten graven. Ook gedomesticeerde konijnen willen graag graven, zelfs als er niets te graven valt. Dat geldt ook voor het hoppen, rennen en rechtop zitten om zich te kunnen oriënteren en wassen. http://biotechnischevereniging.nl/f/editor/2011.5.5.p

Diervriendelijk concept

In 2011 kwam de Limburgse fokker Frans Köhlen met een diervriendelijker concept. In zijn blog Compassion in World Farming roemde Geert Lauchs het indertijd als ‘een revolutie voor konijnen’. https://www.ciwf.nl/blog/2014/04/een-revolutie-voor-konijnen. In het houderijsysteem van Köhlen stonden de konijnen niet op gaas, maar op een stevige vloer met veel stro. De holen en de vaak complexe gangenstelsels uit de vrije natuur had hij nagebootst met een ingenieuze constructie, waardoor de dieren via tunnels van het ene hok naar het andere konden bewegen. Er lagen wortels, zodat er altijd wat te knagen was. Niet voor niets waardeerde de Dierenbescherming het systeem van Köhlen, als enige konijnenhouderij, met het Beter Leven Kenmerk (1 ster). Toen de Dierenbescherming in 2016 ontdekte dat Köhlen ook gangbare konijnen als keurmerkkonijnen op de markt bracht, raakte hij zijn ster kwijt. 

Dit jaar heeft veevoederbedrijf FransenGerrits een nieuwe poging ondernomen om het konijn weer op de menukaart te zetten. Volgens dit nieuwe concept krijgen de konijnen meer ruimte, een plastic bodem in plaats van tralies, kokers waarin ze kunnen schuilen en verhoogde ruimtes waar ze zich kunnen afzonderen. De voedsters moeten wel apart worden gehouden, anders bijten ze elkaar en hun jongen kapot. De jongen krijgen echter wel een uitwijkmogelijkheid naar een grotere gemeenschappelijke ruimte. Nu al hebben de konijnen een strokoker, voor hun natuurlijke knaaggedrag. Maar graven en huppelen is nog niet bij. Toch hoopt FransenGerrits in het najaar diervriendelijk konijnenvlees met een Beter Leven Keurmerk te kunnen leveren aan supermarkten. Het bedrijf is daarover nog gesprek met De Dierenbescherming. 

De vraag is of een meer diervriendelijke houderij voldoende is om het duurzame konijnenvlees terug op het (Kerst)menu van de flexitariër te krijgen. Of is de aaibaarheidsfactor van konijnen en cavia’s al zo groot geworden dat we ze niet meer kunnen benutten als duurzame bron van dierlijke eiwitten. En dat we – net als de familie Van ’t Hek, op Tweede Kerstdag iets anders lekkers op ons bord krijgen.